Wat kan er nu toch interessant zijn aan een kopie, behalve dat er wellicht enkele verschillen te zien zijn tussen het prototype en het afgeleide schilderij? Alles draait toch om het origineel!
Met dergelijke uitspraken hebben vele generaties kunsthistorici de geschilderde kopie steeds weer te kort gedaan, eenvoudigweg omdat zij niet wilden zien dat de kopie niet alleen een kunsthistorisch, maar ook een interessant historisch fenomeen is. Was het trouwens niet Leonardo da Vinci zelf, die aan het begin van de 16e eeuw schilders adviseerde om toch vooral te kopiëren, omdat zij zich op die manier de stijl van voorafgaande meesters eigen konden maken. Zie hier daarom het verhaal van een interessante kopie, die met engelengeduld door Annetje Boersma en Joanneke Verhagen werd gerestaureerd en die een boeiende geschiedenis bleek te hebben.
Het verhaal begint enkele jaren geleden toen het schilderij in de kunsthandel in Amsterdam te koop werd aangeboden. In een ‘coup de foudre’ werd het door een particulier gekocht, die het vervolgens mee naar huis nam, om zich daarna af te vragen: wat doe ik ermee? En aan wie laat ik het zien?
Hij kocht boeken, verdiepte zich in Rubens als schilder, reisde naar Madrid en Londen om de daar aanwezige schilderijen van de kunstenaar zelf te zien en vervolgens belde hij een deskundige op om het te tonen: nee hoor, dat was niets, zo kreeg hij te horen.
Ook mij werd gevraagd om het schilderij te komen bekijken en er een advies over te geven. Dat was geen eenvoudige zaak, want de staat was niet al te best. Vele lagen vuil bedekten het oppervlak en ja, was dit allemaal wel de moeite waard om mee verder te gaan? Misschien was er wel helemaal niets?
Maar toch was er ‘iets’ waardoor de motor ging draaien: allereerst het formaat van het doek, dat het stuk toch echt wel imposant maakte. Daarnaast de sterke indruk dat het wel 17e-eeuws zou kunnen zijn. Ik ging er dus mee aan de slag en vroeg Annetje Boersma uit Rotterdam, die in recente jaren de Achilles-serie in Museum Boymans van Beuningen in Rotterdam behandelde, of zij bereid was proefjes te doen.
Het resultaat van de proeven bracht de eigenaar in opperste staat van vervoering. Dit zou prachtig worden, zo beweerde hij! Vooruit maar. Maar zo eenvoudig was het toch nog niet. Moest er niet een haalbaarheidstest worden gedaan? Was het toch niet een dood paard? Nee, aan een aanzienlijke restauratie zoals deze kon je niet zomaar beginnen, zo hield Annetje vol.
Na vele besprekingen was intussen ook zij om, en kon het proces van het verwijderen van de vervuilde vernislagen beginnen. De hierbij gaande foto’s tonen het verbluffende resultaat: de kleuren kregen hun helderheid terug, nuances werden zichtbaar. En ook technisch leverde de restauratie belangrijke gegevens op, want de grondering van het doek bevat inderdaad, zo bevestigde Annetje, het karakteristieke loodwit uit het atelier van Rubens.
Wat konden we verder nog te weten komen? Allereerst dat het een exacte kopie is van een schilderij van Rubens, dat zich tegenwoordig in het Prado in Madrid bevindt. Dit schilderij werd na de dood van de schilder in 1640 – het wordt beschreven in de inventaris van zijn nalatenschap – alsnog aan de Spaanse koning Philips IV verkocht, die eerder een serie van ongeveer twintig van dergelijke doeken had besteld.
Deze serie van late werken is van belang omdat Rubens zich hierin qua stijl en techniek probeert te meten met Titiaan. Zijn penseelstreek is los en vloeiend en vooral ook de naakte huid heeft in navolging van de Venetiaanse meester zijn grote interesse.
Aan deze serie, waarvan de voorstellingen vaak geïnspireerd zijn op Ovidius Metamorphosen, werkte Rubens onvermoeibaar tot aan zijn dood, maar helaas waren de doeken niet af toen hij stierf. De vraag doet zich daarom voor of de kopie wellicht tijdens Rubens’ leven, of vlak na zijn dood, in zijn atelier tot stand is gekomen, omdat het origineel wellicht spoedig naar Spanje zou afreizen? Maar wie zou dan de maker geweest kunnen zijn?
Bij naspeuringen in de beelddatabank van het RKD stuitte ik op de naam van Jacob Jordaens, want onder deze naam werd het schilderij in 1913 bij Rudolf Lepke in Berlijn geveild. Helaas moet deze toeschrijving vandaag de dag op stilistische gronden worden afgewezen – mondelinge mededeling van Dr Joost Vanderauwera - , maar bij het nakijken van de betreffende veilingcatalogus stuitte ik op iets anders. Het schilderij zou namelijk afkomstig zijn uit de collectie van de Spaanse infante Don Sebastián Gabriel de Borbón (1811-1875).
Deze Borbón moet tussen 1830 en 1850 een honderdtal oude meesters, van Vlaamse, Hollandse, Spaanse en Italiaanse origine verzameld hebben. Helaas is nauwelijks een goede inventaris van de verzameling bekend, maar het lijdt geen twijfel dat de hier besproken Rubens-kopie in 1889 in American Art Galleries werd geveild.
En nu is het schilderij dus in Amsterdam, waar iemand zich gelukkig mag prijzen dat hij met zijn aankoop in de voetsporen treedt van Don Sebastian.